Pesten is een gunst. Dat vond althans de schooldirecteur van de scholengemeenschap waar ik vroeger naar school ging. ‘Pesten maakt degene die het overkomt uiteindelijk sterker. Daar word je een echte vent of meid van. Het is dan ook niet erg dat je dit van tijd tot tijd gebeurt.’ Dus moest ik het maar als jongere over me heen laten gaan dat sommige van mijn klasgenoten en andere scholieren van de Havo mij als een buitenbeentje zagen en behandelden. Ik schreef op mijn veertiende al voor een lokale krant sportverslagen en ging zelfs al een jaar later voor het Utrechts Nieuwsblad naar raadsvergaderingen toe omdat ik politiek wel interessant vond. Ook sportte ik veel, voetbal en basketbal, en dat paste volgens menigeen niet bij elkaar. Ja, ik was toch wel een beetje een nerd, maar dan wel één met sportief talent.
Ik vroeg me dan ook regelmatig af waarom je als jongere uitgekozen wordt om gepest te worden. Zegt dat dan niet meer over degene, die pest? Wat die schooldirecteur er ook van vond over sterker worden door het gepest, wat zou hij dan wel niet gemeend hebben over de pesters?
‘Ga vooral pesten, zo vaak als je maar kunt. Daar word je een beter mens door. De maatschappij is hard, dus dat mag jij ook gerust zijn. Flik ze maar lekker wat je ze kunt flikken. Pesten is een gave, waar je anderen sterker van kunt laten worden.’ Zoiets?
Nu ik merk, dat alle drie mijn kinderen in zekere zin wel slachtoffers zijn geworden van pestgedrag door anderen zou ik die schooldirecteur van toen eigenlijk wel ‘ns willen horen over hoe het met zijn eigen kinderen is gelopen. Van één van z’n kleinkinderen heb ik gehoord, dat een oom (zijn oudste zoon) zelfmoord heeft gepleegd omdat hij op zijn zestiende uit de kast is gekomen en letterlijk de dood in werd gepest door zijn zogenaamde vrienden van toen. Zijn jongste dochter verdronk zichzelf, omdat ze een hazenlipje had. Gedwongen tot zelfmoord, omdat ze met zichzelf geen andere uitweg meer zag. Van de zes kinderen die hij met zijn ex-echtgenote heeft gekregen leven er daardoor nu nog maar vier. Triest, héél triest. Zou hij er nu nog steeds zo over denken? Met mij is het wel goed gekomen. Dat zal met mijn kinderen uiteindelijk ook wel gebeuren, daar zorgen we zelf wel voor. Al zullen sporen altijd wel zichtbaar blijven. Maar dat er nog steeds gepest wordt, en kinderen en volwassenen gepest worden, maakt dat ik nog altijd een pesthekel krijg aan mensen die zich eraan schuldig maken. En op school? Doe er met elkaar alsjeblieft écht wat aan!
Verhaal
Davy is een inmiddels 24-jarige G-voetballer, die vanwege een hersenstoornis passend onderwijs heeft gehad. Ik ontmoette hem tijdens een speciaal onderwijs voetbaltoernooitje. In de eerste periode van het schoolgaan zat hij nog tussen ‘normale’ kinderen in de klas. Maar dat werd een drama. Hij kon niet goed meekomen, wat met name in groep 3 en 4 leidde tot veel verstoringen in het leslokaal of in de sportzaal. Ook zijn ouders merkten dat hij niet snel was in bepaalde dingen. Had geen problemen met allerlei taken, maar het duurde allemaal wat langer. Dat hij er zelf heel veel moeite mee had en niet op een voor hem prettige manier kon functioneren werd meer en meer duidelijk in leerjaar vijf, toen de spanningen te hoog opliepen en hij toevallen kreeg. De eerste was tijdens een gymles. De verantwoordelijke beweegcoach dacht dat hij een epileptische aanval kreeg en handelde daar ook naar. Dat had hij helemaal juist. Bij nadere onderzoeken in het ziekenhuis stelde een neuroloog de diagnose. Diverse kortsluitingen in de hersenen later – en vele onderzoeken die daarop volgden verder – kreeg hij de definitieve diagnose.
Op school had men ondertussen bedacht dat het voor hem beter was dat Davy aangepast onderwijs zou gaan volgen. Zijn ouders lieten zich uitgebreid voorlichten in een aantal bijeenkomsten met het zogenaamde ‘samenwerkingsverband’ en namen Davy in hun overwegingen mee. Ofschoon veel kinderen van die leeftijd niet per se naar een andere school hoeven te verkassen als zij verder in hun leerontwikkeling niet worden verstoord vond Davy het eigenlijk allemaal wel okay. Want, zo zei hij steeds, ‘alles beter dan in mijn oude klas zijn’.
Toen de aan de basisschool verbonden begeleider passend onderwijs met Davy – even apart zittend – aan de praat was geraakt werd hem al meteen duidelijk dat Davy al een paar schooljaren met een unheimisch gevoel lessen volgde. Kort samengevat: hij voelde zich niet begrepen, werd meerdere keren door zijn klasgenootjes gepest en ging meer en meer met tegenzin naar school toe. Ook vertelde Davy dat hij blij was dat hij ‘ziek was geworden’. “Nu komt alles uit. Dit wil ik niet meer.”
Op een mytylschool in de buurt van zijn woonplaats was plek in een speciale klas voor kinderen met epilepsie en een (licht) verstandelijke beperking. Negen kinderen tussen de acht en twaalf jaar, die regelmatig medische begeleiding nodig hebben en van elkaar weten dat zij niet voor niets op de speciale basisschool zaten. “Ik voelde me meteen thuis”, zei Davy destijds. Hij leefde helemaal op, kon met een jaar vertraging richting voortgezet speciaal onderwijs en maakte een gezellige én lucratieve schooltijd door. Behaalde met wat tussenstappen zijn Mavo-(Vmbo-T) en daarna zelfs tot een ieders verrassing zijn Havo-diploma en kon als twintigjarige bij een leerwerkbedrijf aan de slag, op de afdeling administratie. Dat werk doet hij nog steeds. Hij is misschien wat minder snel dan zijn leeftijdsgenoten maar doet wat hij hoort te kunnen zoals zijn leidinggevende beweert ‘beter dan anderen dat kunnen’.
Vanaf zijn elfde voetbalt hij ook. Bij één van de vele clubs op Zuid. In één van de G-teams, waar hij een rol heeft gekregen als aanvoerder. “Op de basisschool werd ik steeds gepest als ik dingen niet kon bij gym. Ze vonden mij een aansteller. Terwijl ik steeds pijn had in mijn hoofd. Moest ook meedoen van de juffen. Zo van ‘kom op, je kan het’. Maar ik vond er niks aan én ik voelde me niet begrepen. Kinderen wilden ook niet meer met mij spelen. Werd soms ook uitgescholden. Was een ‘sukkel’, een ‘huilebalk’. Alles veranderde in groep 5. Op die nieuwe school was iedereen aardig naar elkaar, hadden we juffen en meesters die meer tijd voor je vrijmaakten en met je praatten als er iets was. Tuurlijk werd er af en toe ook wel eens wat naar elkaar toe gezegd, maar het was heel anders. Alsof je wist dat elkaar pesten verkeerd was.”
Op de sportclub is er ook veel aandacht voor het feit dat voetballen vooral lol hebben is en het ontmoeten van andere lotgenoten betekent. En, de G-teams worden binnen de vereniging ook als gewone teams behandeld. Ook al lopen er rondom het team waar hij in speelt wat meer begeleiders rond. “Dat vind ik tof. We horen er helemaal bij. Ook als er middagen of avonden voor activiteiten zijn. Ik heb er ontzettend veel plezier in. Net als toen ik als jochie van een jaar of vier/vijf voor het eerst bij de puppies mocht meedoen.”
Davy is niet zo’n prater. Hij is liever bezig. En weet wanneer hij even bij de scheidsrechter moet en mag aankloppen voor een vraag of opmerking. Een perfecte aanvoerder dus. “Maar schrijf maar op dat iedereen in het algemeen meer oog moet hebben voor de wensen en behoeften van iemand anders, ongeacht wie dat is, met wat voor achtergrond dan ook. Als men dat doet, niemand uitgezonderd, dan zal het voor iedereen prettiger zijn in deze tijd, in deze samenleving, om de dag door te komen.” Daar is geen speld tussen te krijgen, lijkt mij.
Oud-amateurscheidsrechter en sportcolumnist Egbert Egberts gaat wekelijks op zoek naar bijzondere verhalen van vrijwilligers, zoals arbiters en clubmensen, of gebeurtenissen in het voetbal voor VoetbalRotterdam. En doet daar op een luchtige manier verslag van in ‘Buitenspel’. Reageren mág!