Halverwege de jaren negentig was ik als arbiter te gast bij een voetbalclub ‘op Zuid’. De scheidsrechter van dienst die was aangesteld bij een standaard elftallenwedstrijd aan de Rotterdamse Charloisse Lagedijk had zich bij de weekenddienst ziekgemeld. De aansteller van de KNVB vertelde in het kort wat voor wedstrijd het in diens ogen was, maar kon natuurlijk niet voorspellen wat voor wedstrijd het zou worden. Ik woonde toen in Woerden en floot in de reguliere competities een paar klassen hoger. ,,Het zou voor jou geen probleem moeten zijn om deze pot voetbal te leiden”, voegde hij er voordat hij het telefoongesprek verbrak nog even aan toe.
In de zondag derde klasse voetbalden destijds veel clubs die te goed waren voor de vierde maar tekort kwamen voor de tweede klasse. En op het menu stond voor mij een match die ging tussen een gepromoveerde club uit de vierde en een gedegradeerde vereniging uit de tweede klasse.
Bij de thuisclub speelden voetballers met een Turkse en Turks-Nederlandse achtergrond. De gasten kenden een selectie die voornamelijk bestond uit Antilliaanse spelers, met name van de eilanden Curacao en Aruba. Als geboren Leidenaar, met wortels en stekjes in Den Haag en Gouda, Utrecht, Leerdam en Woerden voelde ik me op het betreffende voetbalveld als een vis in het water.
Heb door de jaren heen geleerd om open te staan voor allerlei culturen en die levenservaringen paste ik tijdens de multiculturele ontmoeting nabij park Vrijenburg ook toe. Vooral mijn vermogen om babbelende voetballers tot op bepaalde hoogte de ruimte te geven die ze nodig hadden om stoom af te kunnen blazen of hun ei kwijt te kunnen probeerde ik te tonen.
Vooropgesteld, niemand – behalve een groepje onverlaten dat nu eenmaal tot niets anders in staat is – komt naar het voetbalveld om op voorhand een wedstrijd te verkloten. Misschien ontstaat er voorafgaand, tijdens of na een moment waarop mensen zich even spontaan kunnen laten gaan, maar ik geloof er heilig in dat de meeste spelers, coaches en andere stafleden niet met de intentie naar sportvelden afreizen om een vrije zaterdag of zondag te laten eindigen waarvoor zij zich kapot schamen, met de opzet om anderen te beschadigen of om de naam van hun club te bezoedelen. Het is aan de scheidsrechter van dienst om aan te voelen of er iets speelt, gaat spelen of heeft gespeeld rondom een match.
Bij de voornoemde ontmoeting leek er vooraf geen vuilte aan de lucht, gebeurden tijdens de twee keer vijfenveertig minuten speeltijd geen bijzondere voorvallen en ook vlak na het eindsignaal liepen de acteurs in eerste instantie rustig de route richting de kleedkamers. Als arbiter was ik tevreden en ik voorzag ook tijdens de laatste meters op weg naar een warme douche geen problemen.
Totdat…
Buiten het speelveld ontstond een handgemeen tussen enkele supporters van de thuisploeg en de gasten. Deze hadden zich tijdens de wedstrijd eerst op afstand van elkaar langs de lijnen gepositioneerd. Maar doordat ook zij een route naar de kantine volgden kwamen zij al vrij snel bij elkaar in de buurt en werden er eerst wat woorden van onaangename strekking naar elkaar geuit. De wedstrijd zelf was er geen aanleiding toe geweest. Maar binnen vijf tellen lagen er al enkele mensen op de stoeptegels met elkaar te rollebollen. Er vielen ook diverse rake klappen.
Toen ik zag dat er ook spelers en stafleden op het incident afgingen snelde ik erop af en wees ik hen direct terug het veld in, in de richting van het doel dat op korte afstand van het clubhuis stond. En voegde er luid en duidelijk aan toe dat ik niet zou aarzelen om rode kaarten te tonen aan hen die zich ermee zouden gaan bemoeien.
Op een bewust emotieloze en vlakke toon gaf ik aan dat ik dat zonde zou vinden, omdat ik eigenlijk heel trots op hen was dat ik tijdens de match geen enkele kaart hoefde te laten zien aan de aanwezige spelers of begeleiders.
Niemand ging tegen me in. En de meeste voetballers gaven aan dat ze het helemaal met me eens waren. Een aantal bestuursleden scheidden de ruziezoekers en lieten hen meteen van het complex vertrekken. Terwijl deze personen vertrokken vervolgden wij onze tocht naar de omkleedruimten. Na afloop werd er in de kantine nog even over gesproken en ik verkoos daarbij te zijn, nadat ik eerst het wedstrijdformulier had ingevuld en ondertekend. Iedereen was het er feitelijk over eens dat dit niets met de ontmoeting van doen had en men wilde dit er ook geen onderdeel van laten worden. En ik vond het verder wel prima opgelost zo.
Drie weken later kreeg ik een rapport thuis van de klaarblijkelijk ook bij de match aanwezig geweest zijnde KNVB official.
,,De heer Egberts is een aangename persoonlijkheid die beide teams in hun waarde liet en hen zo lang als mogelijk liet voetballen. Hij verdiende al vrij snel respect door spelers die nog even iets wilde melden kort hun zegje te laten doen, zonder dat dit van invloed was op de snelheid van het spel. Sterker nog, omdat hij dat accepteerde werd het praten juist na enige tijd minder en werd er verder zeer correct gespeeld. SR paste vaak de voordeelregel toe en liet hoorbaar merken ook gezien te hebben wat er gebeurd was en dat er doorgespeeld kon worden. Was in één geval heel coulant naar een speler die nogal onbesuisd doorliep op zijn tegenstander. Maar hij hield het geel op zak omdat beide spelers een goede verstandhouding hadden en over en weer in duels respect voor elkaar toonden. De arbiter stond continu dicht op het spel waar de bal was, maar floot alleen waar nodig. En dat maakte het mede tot een leuke en bezienswaardige voetbalwedstrijd. Elke wedstrijd verdient zo’n SR.”
O ja, het was en bleef 0-0. En voor geen van beide clubs was er na het incident ook een vervolg. Dat was ook niet nodig. En mijn beoordeling? Het leverde me uiteindelijk een 9.0 op. Leuk meegenomen, dat wel.
Columnist Egbert Egberts floot bijna 42 jaar wedstrijden in het amateurvoetbal. Schrijft over wat hem boeit, wat of wie hem raakt, wat hem verwondert, wat hem ergens toe beweegt. Omdat het mag. Reacties? Mail naar info@voetbalrotterdam.nl.