Hij speelde 23 interlands voor het Nederlands elftal en kwam in zijn actieve voetbalcarrière twee periodes uit voor Feyenoord, waar hij in 1974 debuteerde in het eerste elftal drie dagen voor zijn achttiende verjaardag. Hij speelde ook drie jaar bij FC Torino in Italië, twee seizoenen bij FC Köln in Duitsland en aan het einde van zijn voetballoopbaan ook nog voor Germinal Ekeren en Cappellen in België. In het kader van Oude Glorie bezochten we de inmiddels 65-jarige Michel van de Korput en vroegen hem terug te kijken op zijn jaren bij Feyenoord en op zijn avonturen die hij in het buitenland beleefde en daar wilde hij graag aan meewerken.
Laten we bij het begin beginnen: hoe kwam je bij Feyenoord terecht?
Michel: ‘Ik speelde in de jeugd bij VCW in Wagenberg, een dorpje net boven Breda. Destijds was dat een eersteklasser, dat was toen het hoogste niveau in het amateurvoetbal. Daar maakte ik op mijn 15-jarige leeftijd mijn debuut in het eerste elftal. Freek van der Gijp was toen trainer van VCW. Dat was een oom van René van der Gijp. Ik voetbalde ook in het Brabants jeugdelftal en het Nederlands jeugdteam en daar werd ik gescout door Fred Blankemeijer, die voor Feyenoord de velden afstroopte op zoek naar talenten. Hij nam contact op met mijn ouders en vroeg of ik in Rotterdam mocht komen voetballen. Voor wedstrijden en trainingen zou ik in Wagenberg met een busje thuis opgehaald worden. Anderlecht en Go Ahead Eagles hadden ook interesse. In Deventer kon ik in een internaat geplaatst worden, maar dat wilden mijn ouders niet. En Anderlecht vonden ze te ver weg. Het werd dus Feyenoord. In totaal heb ik twee wedstrijden bij VCW in het eerste elftal gevoetbald, tegen DESK en tegen Veerse Boys en toen ging ik naar Feyenoord.’
Reed dat busje voor jou alleen op en neer naar Rotterdam?
Michel: ‘Nee, er reden nog drie andere Brabantse jongens mee: Rini Plasmans, Johan Sulkers en Herman Polak. Die hebben alle drie ook het betaald voetbal gehaald. Ik heb trouwens niet lang in dat busje meegereden. Toen ik bij de selectie zat was Joop van Daele een van mijn ploegmaten. Die woonde in Prinsenbeek en ik mocht met hem in de auto meerijden. Dan reed ik op mijn brommertje naar Moerdijk en daar pikte hij mij op. In die tijd had je ook autoloze zondagen en als we op die dag naar de club moesten, reden we met de trein naar Rotterdam. Bij station Lombardijen hadden we twee fietsen neergezet, waarmee we vervolgens naar De Kuip reden.’
Op jonge leeftijd vanuit het piepkleine Wagenberg naar Feyenoord in het grote Rotterdam. Hoe was dat in het begin?
Michel: ‘In het begin werd ik beschouwd als dat boertje uit Brabant. Het was aanpoten, vooral omdat ik vaker trainde dan ik tot dan toe gewend was. Al heel vroeg werd ik voor één keertje van Varkenoord overgeheveld naar het trainingsveld naast De Kuip, waar toen het eerste trainde. Trainer Ernst Happel kwam een mannetje te kort. Al snel ging ik vaker naar de overkant, naar het C-team dat daar ook trainde. Daar trainde ik met jongens als Jan Everse en Rinus Bosgieter. Niet veel later werd ik bij de selectie gehaald en drie dagen voordat ik 18 jaar werd, liet trainer Wiel Coerver mij debuteren in het eerste elftal, in een wedstrijd uit bij Go Ahead Eagles. We wonnen met 6-0.’
Je viel die dag in voor Jörgen Kristensen.
Michel: ‘Dat klopt. Een mooie gozer die Kristensen. Later nog veel avonturen mee beleefd. Zo zaten we eens een keertje op trainingskamp in Zeist. Dat ik daar bij de selectie zat, was al vreemd gegaan. Ik zat met een paar maten ’s middags in het zwembad in Made toen de badmeester mij vertelde dat ik aan de telefoon moest komen. Het was mijn moeder en die zei dat Feyenoord had gevraagd waar ik bleef. Ik moest mee op trainingskamp, maar niemand op de club had dat tegen mij gezegd. Ik ben die middag als de wiedeweerga met de auto naar Zeist gereden, een witte Ford Escort, mijn allereerste autootje. Ik was net 18 en heel trots op dat wagentje. Vroeg Kristensen of hij mijn auto mocht lenen, zodat hij en John Steen Olsen er op een avond stiekem vandoor konden gaan. Ik durfde geen nee te zeggen, gaf hun mijn auto mee, maar was doodsbang dat ze er een deuk in zouden rijden of nog erger. Gelukkig kreeg ik mijn auto onbeschadigd terug. Ik blij en zij ook, want ze hadden een hele leuke avond gehad.’
Ben je later in je loopbaan zelf ook wel eens stiekem wezen stappen toen je in trainingskamp zat.
Michel: ‘Natuurlijk, meer dan eens, haha. We waren eens een keertje in Indonesië. Samen met Bennie Wijnstekers en André Stafleu ben ik er toen tussenuit geknepen. Kwamen we stom toevallig in dezelfde tent terecht waar ook onze trainer Thijs Libregts en bestuursleden aanwezig waren. Thijs zag ons binnen komen, het bestuur gelukkig niet. Hij maakte met zijn hoofd een gebaar van wegwezen hier. Dat konden we wel waarderen van hem. Maar de volgende dag legde hij er op de training wel de zweep op.’
Hoe was dat trouwens als jong ventje trainen met voetballers als Wim van Hanegem, Wim Jansen, Theo de Jong, Jan Boskamp, Dick Schneider en Rinus Israël?
Michel: ‘Dan moet je alleen maar luisteren en heel erg je best doen. Ik keek in het begin de kat uit de boom en had al snel door dat je je bek moest houden en het op het veld moest laten zien wat je waard was. Wat Memphis deed toen hij in het begin bij het Nederlands elftal kwam met die hoed op, dat had je vroeger niet moeten flikken. Je moet eerst normaal doen en je mag zoiets pas doen als je iets gepresteerd hebt. Johan Cruijff, die ik in mijn tweede periode bij Feyenoord meemaakte, hamerde daar altijd op. Johan was veeleisend. Van hem moest het elke wedstrijd beter. Hij eiste heel veel van zijn medespelers. Je moest het van hem altijd op het veld laten zien. ‘De volgende keer moet het nog beter’, zei hij na elke wedstrijd. Als jong broekie werd je bij Feyenoord door de oudere spelers keihard aangepakt. En daar durfde ik niks van te zeggen, want ik wilde niet eigenwijs overkomen. Op een van mijn eerste trainingen bij de selectie kreeg ik de bal en werd meteen fel op mijn huid gezeten door Rinus Israël. Om uit die situatie te komen kon ik niets anders doen dan de bal tussen zijn benen te spelen. Ik deed dat niet expres of met een vooropgezet plan of zo, maar op dat moment kon ik gewoon niet anders. Ik werd door Rinus meteen dwars doormidden geschopt. Ik heb in de kleedkamer zitten huilen van de pijn en de ellende. Andere spelers zeiden tegen mij dat ik niets mocht zeggen en adviseerden mij om Rinus de volgende dag ook keihard te raken. Dat heb ik gedaan. De volgende training gaf ik hem een rotschop.’
En wat deed hij toen?
Michel: ‘Rinus keek me aan met een blik van ‘welkom bij de club’. Ik heb nooit meer last van hem gehad en heb altijd samen met hem door een deur gekund. Een geweldige vent, Rinus. Als we elkaar tegenkomen is het nog altijd dikke mik met elkaar.’
Hoe zat het in die dagen met de begeleiding van de club?
Michel: ‘Je moest alles zelf uitzoeken. Wat je at, hoe je je moest verzorgen; er was niemand die het je vertelde. Ik rookte. Ik pikte al sigaretten van mijn moeder toen ik 11 jaar oud was. Dat waren Alaska filtersigaretten. En op tijd dronk ik ook mijn biertje. Niemand die daar iets van zei. Natuurlijk rookte ik niet op de club of in de bus, zo slim was ik wel. Ik rookte mijn sigaretten in de auto, op weg terug naar huis. Ik heb heel mijn voetbalcarrière gerookt. Als jong ventje bij Feyenoord keek en luisterde ik naar de oudere spelers en daar stak je veel van op. Toen ik pas bij de selectie zat speelden we eens uit bij Bordeaux. Als reservespeler kreeg je geen wedstrijdpremie, maar als invaller kreeg je die wel. Al speelde je maar een minuut. ‘Ik zorg dat je vijf minuten voor tijd in kunt vallen, want dan laat ik me wel vervangen’, beloofde Willem van Hanegem mij. En zo gebeurde het ook. En Wim Jansen vertelde me dat ik een zaakwaarnemer moest nemen. Ik had altijd samen met mijn vader met de club gepraat, maar dat vond Wim maar niks ‘Die komen met advocaten en juristen aanzetten en hebben jullie dan zo in de zak, zei hij. Ik moest een zaakwaarnemer nemen en hij wist er wel eentje die goed was, zijn eigen zaakwaarnemer. Zo kwam ik uit bij Cor Coster, de schoonvader van Johan Cruijff, die niet veel later voor mij een geweldig contract bij Feyenoord regelde. Ik tekende voor vijf jaar en mijn salaris werd in die vijf jaar niet aangepast. Dat hoefde ook niet, want vanaf het begin verdiende ik prima. Wim Jansen legde me ook uit dat ik niet gek moest doen met mijn centen. ‘Ik woon zelf in een rijtjeshuis’, zei hij. ‘Moet ik dan in een groot huis gaan wonen waarin ik ook op de bank naar de tv ga zitten te kijken? Dat kan ik in mijn huisje nu ook doen’, legde hij uit. Ik heb zulke lessen altijd in mijn oren geknoopt. Op de club kregen we altijd vitaminepillen. Die moest je oplossen in water en dan opdrinken. Die tabletten bruisten enorm. Tegen jonge jongens die bij de selectie kwamen, vertelden die oudere spelers dat je die pillen in je mond moest laten oplossen. Ik heb spelers gezien met schuim op hun bek van die bruisende tabletten. Zo ging dat in die dagen.’
Sommige oud-voetballers beweren dat er in die tijd ook andere pillen verstrekt werden. Zo heeft bijvoorbeeld Johan Derksen dat eens verteld op televisie.
Michel: ‘Bij de clubs waar ik gespeeld heb, heb ik nooit doping gezien. En als er wel doping verstrekt zou zijn, dan had ik dat niet genomen. Absoluut niet. Je wist nooit wat er later met je zou gebeuren als je die pillen wel innam en ik wilde ook nog een leven hebben na het voetbal. Gelukkig heb ik nooit voor die keus hoeven te staan.’
Nadat je vijfjarig contract bij Feyenoord afgelopen was, ben je naar FC Torino vertrokken. Daar was Feyenoord niet zo blij mee, nemen we aan. Want in die tijd waren de clubs nog de baas.
Michel: ‘Dat klopt. Ook als je contract afgelopen was, was je als speler niet vrij om te gaan en staan waar je wilde zoals nu. Maar ik had een hele goede zaakwaarnemer en die had voor mij een prachtig contract geregeld bij FC Torino. Als ik dat zou weigeren zou ik een dief van mijn eigen portemonnee zijn geweest. Gelukkig liet Feyenoord me gaan. Maar mijn vrouw Jopie was daar niet zo blij mee. ‘Ik ga alleen mee naar Italië voor maximaal drie jaar, geen dag langer’, zei ze. Ik tekende bij Torino voor drie jaar. Die handtekening zette ik in Villach in Oostenrijk, waar we met het Nederlands elftal in trainingskamp zaten voor het EK 1980. Diezelfde dag kreeg mijn vrouw thuis een grote bos bloemen van Torino. Die heeft ze meteen in de vuilnisbak gekieperd. Die jaren in Italië waren fantastisch, als speler had ik het enorm naar mijn zin. Maar mijn vrouw vond het minder leuk. Die zat met ons zoontje van anderhalf alleen thuis terwijl ik bijna altijd weg was. Voor uitwedstrijden zaten we op donderdag al in trainingskamp, terwijl de wedstrijden op zondag waren. En als we thuis moesten voetballen, zaten we zaterdag al in trainingskamp. En dan waren er ook nog wedstrijden van het Nederlands elftal en wedstrijden voor de Europa Cup. Ik was bijna nooit thuis. Er waren weken bij dat ik van de zeven nachten er vijf in een ander bed sliep. Ik vond het heerlijk, had het fantastisch naar mijn zin in Italië, maar Jopie vond het een stuk minder leuk. Er was geen Nederlandse televisie, alleen Italiaanse programma’s. Schotels waren er nog niet. Internet en mobiele telefoontjes waren er ook nog niet. Ja, we hadden een draagbare telefoon met een grote uitschuifbare antenne. Toen ik daarmee naar mijn vader belde en vertelde dat ik met zo’n telefoon vanuit mijn tuin belde, geloofde hij me niet. Mijn vrouw moest het in Italië allemaal zelf uitzoeken. Gelukkig kwam er vaak familie over, maar na drie jaar vond ze het welletjes. Torino heeft er alles aan gedaan om ons daar te houden, ze boden me een waanzinnig goed contract aan, maar we zijn terug naar Nederland gegaan. Want dat had ik mijn vrouw beloofd. In ons tweede jaar in Turijn werd onze dochter geboren. Ik deed met Torino mee aan een toernooi bij Standaard Luik en we verbleven in Maastricht. Pas na een week mocht ik van de club naar Breda gaan, waar mijn vrouw bevallen was. Pas toen kon ik mijn dochter voor de eerste keer zien. Zo ging dat destijds. Tegenwoordig gaat dat totaal anders. Als een spelersvrouw nu op het punt staat om te bevallen, wordt de speler met een helikopter ingevlogen. Mijn vrouw kan zich daar zo boos over maken.’
Na die drie jaar in Italië kwam je weer bij Feyenoord terecht, in het seizoen dat Johan Cruijff daar ook neerstreek.
Michel: ‘Laat in de voorbereiding sloot ik aan. Ze waren al een tijdje aan het trainen toen. Heel vroeg in het seizoen verloren we met 8-2 van Ajax in het Olympisch Stadion. ‘En toch worden wij dit seizoen kampioen’, zei Wim van Hanegem diezelfde middag. Willem was toen assistent-trainer en hij kreeg gelijk. We werden dat seizoen kampioen, nadat we thuis met een 4-1 zege op Ajax revanche hadden genomen. In mijn eerste periode bij Feyenoord hadden we alleen de beker gewonnen nadat we in de finale Ajax met 3- 1 verslagen hadden. En na mijn terugkeer bij Feyenoord konden we meteen een kampioenschap vieren. Dat was geweldig.’
Van voetballers die bij Feyenoord de verwachting niet inlossen wordt vaak beweerd dat ze Kuipvrees hebben. Wat denk je als de buitenwacht zoiets beweert?
Michel: ‘Dat is gewoon onzin, want de begeleiding van spelers is nu top. In mijn tijd kon je misschien nog wel zeggen dat er spelers waren die kuipvrees hadden en als er eentje was, die dat mocht zeggen, was het Stanley Brard. Die speelde in ons kampioensjaar op de plek waar Pierre Vermeulen altijd gevoetbald had. Dat was beter voor het elftal, vonden Cruijff en trainer Thijs Libregts. Maar de supporters waren daar helemaal niet blij mee. Stanley werd elke thuiswedstrijd uitgefloten. Door het eigen publiek! Hij trok zich er gelukkig niet veel van aan. Zelf heb ik nooit last van kuipvrees gehad. Voor elke wedstrijd was ik wel behoorlijk zenuwachtig, moest een paar keer naar de wc, maar als de scheidsrechter eenmaal op zijn fluitje geblazen had, was alle spanning weg. We hadden Richard Budding bij ons in de groep. Dat was een geweldige voetballer. Op trainingen liet hij de mooiste dingen zien. Dan kon hij alles. Maar voor elke wedstrijd zat hij in de kleedkamer te bibberen van de zenuwen. Vroeger kreeg je niet te horen hoe je met die stress om moest gaan. Nu wel, tot zelfs sportpsychologen aan toe. Wim van Hanegem zei altijd dat dat kolder was, maar sommige spelers hebben het misschien toch wel nodig. Als ze dan toch niet presteren in de Kuip, zijn ze misschien niet goed genoeg.’
Je tweede periode bij Feyenoord duurde twee jaar en toen vertrok je naar FC Köln. Daar nog leuke dingen meegemaakt?
Michel: ‘Op het einde van het tweede jaar scheurde ik mijn achillespees af. Dat was natuurlijk minder leuk. Dat was diepe ellende. Maar ik had bij de club wel keeper Toni Schumacher meegemaakt. Die was van de duvel nog niet bang. We speelden een keer bij Sporting Gijon in Spanje voor de Europa Cup. Na afloop stonden zo’n 100 supporters van de thuisclub ons op te wachten bij onze spelersbus. Ik was een van de eerste spelers die naar de bus liep en werd helemaal onder gespuugd. Alle spelers daarna kregen dezelfde behandeling. Als allerlaatste kwam Toni Schumacher in de bus en ook hij was onder gespuugd. Hij zette zijn tas in de bus en stapte weer uit. ‘Wat gaat die doen’, zo vroegen we ons af. Toni sloeg buiten meteen een paar Gijonsupporters tegen de vlakte en dat werd nog een enorm gevecht. ‘Hé Korpoet’, zei hij later in de bus tegen me, ‘waarom ben je mij niet komen helpen?’ Ik antwoordde dat ik hen wel geholpen had, want ik had geroepen dat hij die supporter met die rode jas moest hebben, haha. Rellen bij de bus met supporters van tegenstanders had ik in Italië al vaak meegemaakt. Dan werden we vaak uitgescholden en bekogeld met munten en zo. Als we thuis niet gewonnen hadden, deden onze eigen supporters dat trouwens ook. Als we wonnen waren ze uitzinnig van vreugde, maar als we verloren of gelijkgespeeld hadden, stonden ze ons buiten op te wachten en dan waren ze boos. Daarom parkeerden we onze auto’s nooit bij het stadion waarin we voetbalden, want die zouden er vast niet ongeschonden uitkomen wanneer we niet wonnen.’
Later heb je nog vier jaar in België gevoetbald, bij clubs in de vierde klasse.
Michel: ‘En dat waren financieel de mooiste jaren die ik als voetballer meegemaakt heb. De mensen van de club waren geweldig. Voorzitter Jos van Wellen van Cappellen was een geweldige vent. Alles kon daar. Hij beloofde een premie als we van de onderste wonnen. ‘Kun je dat niet beter doen als we tegen een betere ploeg spelen’, vroeg ik hem, maar daar trok hij zich niets van aan. Geweldige tijd gehad daar.’
Ben je nadat je gestopt was nog terug bij Feyenoord en bij Torino geweest?
Michel: ‘Ik heb voor Feyenoord gevoetbald en ben nog altijd en grote fan van mijn club. Maar naar wedstrijden ga ik zelden meer. De laatste wedstrijd die ik gezien heb was de 6-2 overwinning op Ajax in 2019 met een geweldige Robin van Persie. Jan Boskamp was er toen ook, samen met René van der Gijp. ‘Hé Bosman, ik heb nog met je samen gevoetbald’, begroette ik hem. Keek hij me indringend aan, maar hij herkende mij niet. ’Zeg je naam dan’, zei hij. Toen ik mijn naam genoemd had, kreeg ik meteen een enorme beuk van hem. ‘Hé Korputje, leuk dat ik je weer zie’, schaterde hij. Mooie vent, die Boskamp en altijd helemaal echt. Maar ik ga niet zo vaak meer naar De Kuip. Het is altijd loeidruk. Dan sta je met je auto een hele tijd in de file, moet je lang zoeken naar een parkeerplaats en na afloop ben je pas heel laat thuis, zeker als er ’s avond gevoetbald wordt. De sfeer in De Kuip is altijd geweldig, dat mis dan wel, maar op televisie zie je het wel beter. En dan sta je ook niet in de file en zo. Ik ben eerder nog wel eens een paar keer bij Feyenoord geweest en op een van die keren had ik een vriend meegenomen. Toen vroeg Fred Blankemeijer, dezelfde man die mij naar Feyenoord gehaald had, waarom ik die vriend van mij had meegenomen. Dan gaat de lol er ook wel een beetje vanaf. Als ik nou ga kent het overgrote deel van de supporters mij niet meer. Dat gaat er in Italië wel anders aan toen. Ik was een paar jaren geleden bij Torino toen ze thuis tegen Inter speelden. Ik werd overal herkend. Supporters gingen helemaal uit hun dak toen ze me zagen. Dat was zo in het stadion en ook in de restaurants. Ik krijg er nog kippenvel van als ik daar aan denk.’
Tot slot: we hebben het nog niet over het Nederlands elftal gehad. Vertel daar eens een mooie anekdote van.
Michel: ‘We moesten eind 1979 in Leipzig een wedstrijd voetballen tegen Oost-Duitsland. Als we wonnen zouden we ons plaatsen voor het EK1980 in Italië. Dat was een hele belangrijke wedstrijd dus. Ik zat achterin de bus met Tscheu la Ling, die overal schijt aan had, altijd zijn eigen gang ging, maar een geweldige voetballer was. Op een gegeven moment begint Tscheu hevig te vloeken. ‘Wat is er aan de hand’, vroeg ik hem. ‘Je zult het niet geloven, maar ik ben mijn voetbalschoenen vergeten’, fluisterde hij. Hij had ze echt niet bij zich. Ik zei dat ik twee paar schoenen bij me had en dat hij misschien wel dezelfde maat had als ik. Tscheu heeft die wedstrijd op mijn reserveschoenen gevoetbald en in de wedstrijd een rode kaart gekregen, samen met een Oost-Duitser. De stand was op dat moment 2-0 in het voordeel van de thuisploeg. Toen hij het veld afliep maakte hij met opgeheven armen bewegingen naar het publiek. Er zat 90.000 man op de tribune, die reageerden als door een adder gebeten. Ja, Tscheu la Ling, dat was een mooie kerel. We wonnen die wedstrijd trouwens wel met 3-2.’
Heb je zelf wel eens een rode kaart gehad?
Michel: ‘Zeker. Meerdere keren zelfs. De rode kaart die me nog het meest bijstaat is die tegen St. Mirren, thuis in De Kuip in de eerste ronde van de Europa Cup. Ik was voorstopper en stond achter de spits van de Schotten. Dat was er eentje met rood haar. Ineens gaat die met zijn hoofd naar achter en raakt mij vol op mijn neus. Die is voor mij, dacht ik toen en een paar minuten later gaf ik hem een vreselijke schop, waarop hij weer reageerde. We kregen allebei rood en in de gang naar de kleedkamers wilde hij weer het gevecht aangaan met me. Mensen moesten ons van elkaar af houden, anders hadden we een uur later nog altijd gevochten, denk ik. Vroeger kon je op het veld nog wel eens wat flikken, maar tegenwoordig, met al die camera’s langs de lijn, kan dat niet meer.’
Niet zo vreemd dat Jan Boskamp hem niet herkende. Eerlijk gezegd moest ik ook gaan lezen dat het Michel van de Korput was. Een bar goede voetballer. Type elegante verdediger, zeker geen schipper.
Super verdediger, maar had hem nooit herkent zonder zijn zwarte krullen en snor
Briljant verhaal!
Mooi verhaal Jan. Mogelijk is Michel weer bij de VCW-quiz van 17 december aanwezig.
Genoten van dit verhaal.