Als jong ventje schopte ik tegen voetballen op trapveldjes van USV Elinkwijk. Ik woonde met mijn ouders op een steenworp van de ingang van het voetbalcomplex in Utrecht Zuilen. Nog altijd is deze hetzelfde. Gelegen aan het Theo Thijssenplein. Ik woonde op de Jan van Zutphenlaan. En keek vanaf de bovenste verdieping van onze galerijwoning, altijd trots over de velden uit.
Eenmaal wat groter, net een jaar of zes, nam mijn vader mij voor het eerst mee naar FC Utrecht. Toen nog op Oud-Galgenwaard spelend. Een indrukwekkend stadion, met een ovale wielrenbaan om het imposante grasveld heen. Wij stonden toen op de familietribune, waar je niets uit je handen moest laten vallen, omdat dit dan tussen de houten balken en stalen opbouw naar beneden kon vallen. En – zoals mijn vader dit vaker met een glimlach zei – :‘een gewaarschuwd mens telt voor twee’. Wat niet hielp, want ik denk dat ik ontelbaar veel snoepjes daar naar beneden heb laten ketsen. De tribune bewoog namelijk mee als Utrecht weer eens had gescoord…
Toen we naar Leerdam verhuisden mocht ik voor het eerst echt op voetbal. Daar waren twee clubs actief. LRC Leerdam en Leerdam Sport. Ik heb uiteindelijk voor beide gevoetbald, voordat ik actief scheidsrechter voor de KNVB werd. Meestal ging mijn vader kijken, als ik mijn wedstrijdjes thuis speelde. Uit kon hij vrijwel nooit mee; hij reed geen auto, moest regelmatig onregelmatig werken op de lokale glasfabriek. Ik was niet echt tweebenig, maar kon hard rennen en zowel met links als rechts een aardig balletje trappen. Vanaf en met rechts stichtte ik het meeste gevaar. Maar het kwam ook wel eens voor dat ik, vanwege mijn harde en zuivere trap, als voorstopper mocht spelen. Grappig is dat ik vanuit die positie soms de meest onmogelijke doelpunten kon scoren. Mijn vader dichtte mij echter een plek tussen de doelpalen toe. Omdat ik snel was, goed kon springen en heel ver kon trappen. Veel ballen pakte ik klemvast. Misschien hielpen de basketbaltrainingen en -wedstrijden bij BV Leerdam daar toen wel bij. Mijn tweede sport, waarbij ik later als scheidsrechter ook op een vrij hoog niveau wist te acteren.
Toen ik mijn wedstrijden voor de KNVB en NBB ging fluiten is mijn vader helaas zelden komen kijken. Ik was immers ‘een grote jongen’ geworden en in onze privésituatie veranderde er ook het één en ander. Verhuizingen, andere werkgevers, andere werkplekken, dat soort dingen. Toch kan ik me nog een wedstrijd in het bijzonder herinneren waarbij mijn vader aan de zijlijn stond. En waar we het voor de jaarwisseling toen hij al bedlegerig was over hebben gehad.
Ik was gepromoveerd en floot mijn eerste wedstrijd in de eerste klasse KNVB. Twee rivaliserende clubs, die elk jaar weer uitkeken naar de thuis- en uitwedstrijd van deze derby. De eerste was eerder dat seizoen een beetje uit de hand gelopen. ,,Gewoon je ding doen”, zei mijn vader, ,,dan komt het wel goed.”
Ik moest meteen na het eerste fluitsignaal aan de bak. Vliegende tackles, vlijmscherpe slidings. Maar niet op de ledematen, vooral gericht op de bal. Ik bleef er bovenop staan, wilde niets missen, laat staan iets verkeerd beoordelen. En gaf ook aan in te grijpen als het wel fout zou gaan.
Mijn vader stond bij de dug out. Opdat hij alles kon horen wat daar gezegd of geroepen zou worden. En in de rust kwam hij daarvan verslag doen in mijn kleedkamer.
,,Het gaat goed, joh. Ze zijn over jou te spreken. Je laat lekker voetballen en houdt het spel ook daardoor op gang. Maar men is ook wel een beetje huiverig voor het feit of je dit in de tweede helft ook kan volhouden. Twee keer 45 minuten is lang, hoor.”
Gelukkig had ik mijn conditie en de positieve inzet van beide elftallen mee. De tweede helft verliep zoals de eerste. Sportief en strijdbaar. En aan het eind van de match stond de brilstand op het bord. Er was niet gescoord. Hoefde ook geen officiële waarschuwingen uit te delen. Al had dat misschien hier en daar wel gekund en was daar dan ook weer niets op af te dingen. Kreeg van menigeen een ferme handdruk.
In de bestuurskamer, na het douchen en aankleden, merkte ik op dat mijn vader trots was. Hij zat ook te genieten. Terwijl de match (en mijn fluitprestaties) door anderen werd geanalyseerd. Best wel bijzonder om te zien. En te horen.
Toen mijn vader werd opgenomen in het Almeerse De Kiekendief bespraken we zo vaak als het kon de resultaten van zijn club JOS Watergraafsmeer, waar hij een aantal jaren leider is geweest van Zondag 1. Een steeds groeiende ploeg die onder zijn begeleiding kampioen werd van de tweede en eerste klasse. En zelfs hoog scoorde in de Hoofdklasse. Voor- en nabespreken van ‘zijn ploeggie’ is er sinds de coronabeperkingen niet meer van gekomen. Maar mijn vader had goede hoop dat ooit nog te kunnen doen. ,,Wellicht een volgende keer, als er weer wedstrijden gespeeld mogen worden.”
Die volgende keer, die komt niet meer. Mijn vader is afgelopen dinsdag overleden. Hopelijk neemt hij als hij boven een beetje gewend is straks een plekje in in een dug out langs de eeuwige voetbalvelden…
Pa, ik zal je missen.
Joop (J.J.M.) Egberts, geboren Den Haag 25-12-1941, overleden Almere 30-3-2021.
Egbert Egberts fluit ruim 41 jaar wekelijks wedstrijden in het amateurvoetbal. En de helft daarvan bij basketbal. Schrijft over wat hem boeit, wat hem raakt, wat hem verwondert, wat hem ergens toe beweegt. Omdat het mag. Reacties? Mail naar info@voetbalrotterdam.nl.
Mooi stuk. Gecondoleerd met uw waardevolle verlies.
Gecondoleerd. Blijf de mooie herinneringen behouden.