We hebben best wel lang moeten aandringen om met hem in het kader van Oude Glorie een verhaal te maken. Marcel Amens was vroeger namelijk een goede zaalvoetballer, die zelfs een jaartje in de eredivisie, het hoogste zaalvoetbalniveau in Nederland heeft gespeeld. Een verhaal over die tijd wilden we heel graag, maar zelf zag hij dat niet zo zitten. ‘Zo goed was ik niet. Ik ben daarin heel nederig’, zegt hij. Maar we bleven zeuren en uiteindelijk stemde Marcel toch toe. Onder één voorwaarde: dat hij ook mocht vertellen over de andere dingen die hij in het voetbal gedaan heeft en nu nog altijd doet. Bij een kop koffie, waarvoor hij zelf gezorgd had, gaan we in op die zaken. En op zijn periode als zaalvoetballer natuurlijk.
Laten we bij het begin beginnen: waar ben je begonnen als voetballer?
Marcel: ‘Bij de pepernoten van DOZ. Zo noemden ze de minipupillen daar. De club bestaat nu niet meer. Ik heb er een jaartje gespeeld en toen ben ik bij Spartaan’20 gaan voetballen.’
Waarom?
Marcel: ‘Ik zat op de Christophoorschool, een katholieke school in de wijk Zuidwijk. Alle jongetjes van mijn school voetbalden daar en daarom maakte ik die overstap. Tot aan de senioren heb ik bij Spartaan’20 gevoetbald. Dat is nu wel anders, spelers zijn nog geen 20 jaar en hebben al een hele rij namen van clubs achter hun naam staan. Ik niet. Ik ben altijd bij Spartaan’20 gebleven en mijn vader kwam altijd kijken, ook bij de trainingen. Ik denk dat hij in al die jaren niet één training heeft overgeslagen. De laatste jaren in de jeugd van Spartaan’20 voetbalde ik in de A1. Een hoogvlieger op het veld was ik niet. Mooie acties maken en een mannetje of drie passeren, dat kon ik allemaal niet. Ik moest het hebben van mijn inzet en van mijn loopvermogen, speelde altijd in dienst van het elftal. In de kerstvakantie organiseerde de club altijd een groot zaalvoetbaltoernooi en daar deed ik ook aan mee. Dat was altijd een grote happening en de kantine zat bomvol. Spartaan’20 had ook een zaalvoetbalteam. Dat speelde interregionaal en in die jaren was dat het hoogste niveau in Nederland, want een landelijke competitie bestond toen nog niet. Onder meer Jos van Eck en Wendel Fräser voetbalden in dat team en ik ging altijd kijken. Het team bestond voornamelijk uit wat oudere spelers en naar nieuw bloed werd dus uitgekeken. Blijkbaar viel ik wel op tijdens dat kersttoernooi. Die kunnen we wel gebruiken, moeten ze gedacht hebben, want ik werd gevraagd om bij het zaalvoetbalteam mee te doen.’
En dat ging je doen.
Marcel: ‘Ja, want in de zaal voetballen vond ik ontzettend leuk, leuker dan op het veld toch wel. Zo werd ik zaalvoetballer bij Spartaan’20 en speelde ik op vrijdagavonden wedstrijden in Groningen, in Limburg en in andere verre plaatsen. Midden in de nacht, soms zelfs ’s morgens vroeg, kwamen we dan pas terug in Rotterdam, maar om de andere week moest ik op zaterdag vroeg uit de veren, want dan moest ik werken. Postbode was ik toen. Mijn voorman bij de PTT was Leo Lamers, trainer van Egelantier Boys en die deelde de diensten in. ‘Als jij bij Egelantiers komt voetballen, dan zorg ik dat jij op zaterdag nooit meer dienst hebt’, zei hij. Dat heb ik gedaan. Door bij Egelantier Boys op het veld te voetballen, had ik toch wat meer ruimte in het weekend. Ik heb daarnaast drie jaar bij Spartaan’20 in de zaal gevoetbald. We hadden een heel jong team en Sjaak Roggeveen was onze trainer. Die had betaald voetbal gespeeld bij Holland Sport, FC Den Haag en Excelsior en had zelfs nog een paar wedstrijden in het Nederlands elftal gevoetbald. Sjaak hield van discipline en dat hamerde hij er goed in. Van hem moesten we altijd winnen en dat liet hij weten ook. Wij voetbalden in sporthal Asterlo maar als Sjaak Roggeveen riep kon je dat in De Wielewaal horen. Ik heb veel van Sjaak geleerd, discipline vooral, want Sjaak had er goed de wind onder. En het had nog resultaat ook, want in het eerste jaar haalden we de finale van de KNVB-beker.’
Hoe was jij als zaalvoetballer?
Marcel: ‘Ik was niet de man van de beslissende acties, niet die zaalvoetballer die vijf man uitspeelt. Ik scoorde wel regelmatig, maar was toch meer de man van de loopacties zonder bal. Ik deed vooral het verdedigende werk en had een dienende rol. Zorgde dus voor de balans in de ploeg.’
Hoe ging het verder in de zaal?
Marcel: ‘ Na drie jaar bij Spartaan’20 in de zaal gevoetbald te hebben, ging ik naar CVV De Sprint, het zaalvoetbalteam van CVV. Dat speelde onder de naam CVV De Sprint in de eerste divisie. Frans Bakker was trainer en Ruud Rijsdijk, een zaalvoetbalinternational speelde daar. Die maakte het verschil wel, hoor. Met CVV De Sprint moesten we de laatste wedstrijd van de competitie tegen Maasstad en met die club was ik al rond om daar het volgende seizoen te komen voetballen, want al mijn vrienden speelden daar. Als Maasstad van ons zou winnen zouden ze kampioen zijn en promoveren naar de eerste divisie. ‘Dat komt wel goed’, had ik tegen mannen van Maasstad gezegd. ‘Desnoods maak ik twee eigen doelpunten.’ Het was heel druk in de zaal en voor rust maakte ik twee doelpunten. Tegen Maasstad! Iedereen joelen natuurlijk. Ik kreeg van alles naar mijn hoofd geslingerd: vuile nagemaakte en meer van die dingen. Na rust kwam het toch nog goed en uiteindelijk won Maasstad.‘
En het jaar daarop voetbalde jij daar ook. In de eerste divisie.
Marcel: ‘Dat was de allereerste keer dat een ploeg uit Rotterdam in de zaal op dat niveau speelde. Maar het zou nog gekker worden. Het zaalvoetbal van Maasstad was ontstaan bij ASB, waar Guus Wolbersen de grote animator van het zaalvoetbal was. Ze hadden daar wel 21 zaalvoetbalteams. Toen ASB opging in Maasstad ging het zaalvoetbal dus mee. Het was de grote wens van Guus om ooit nog eens op het allerhoogste niveau van Nederland te spelen. Dat hebben we gehaald. Met een vriendenploeg, waarvan niemand ooit geld heeft gekregen, promoveerden we naar de eredivisie. Jan Akkerman, Archoe Rosinda, keeper Jan van Wurmond, Richard Oversteeg, Guy Duijm, Raymond Roos, jan Willem Baars, Quirien van Suijlekom en Patrick, de zoon van Guus zaten in ons team. Fred Schierbeek was onze vaste vlagger en de helaas veel te vroeg overleden Ton van Maastrigt was de coach. Die hield het team goed bij elkaar. Guus Wolbersen was al een tijd zwaar ziek, maar heeft die promotie nog mee kunnen maken. Een tijdje daarna overleed hij.’
Hoe was het voetballen in de eredivisie?
Marcel: ‘Meteen nadat we gepromoveerd waren, kwam voorzitter Ron van Vliet in de kleedkamer. Hij was blij, maar vertelde meteen dat er niets zou veranderen. Geen betalingen, geen spelers van buiten aantrekken. We zouden helemaal niks krijgen, alleen een biertje soms en we moesten met eigen vervoer naar de uitwedstrijden in Groningen, Volendam en Kerkrade. Daar maalden wij niet om. Elke wedstrijd was een feest, vooral na afloop. Ik denk dat we maar drie wedstrijden wonnen en na dat jaar degradeerden we. Maar we deden overal het licht uit, overal was het feest en dat seizoen hebben we toch maar mooi een jaar lang bij de uitslagen op teletekst gestaan, want we voetbalden op het allerhoogste niveau van Nederland. Samenvattingen van onze wedstrijden werden elke zondagmiddag om 1 uur op televisie uitgezonden, maar dat zag geen hond, want om die tijd zat iedereen bij zijn voetbalclub. Halverwege jaren ’90 was dat, een geweldige tijd. Ook de jaren daarna waren dat, hoor. In de eerste divisie draaiden we nog een paar jaren goed mee, maar kampioen zijn we nooit meer geworden. Jarenlang heb ik nog in de zaal gevoetbald, totdat we te oud werden en vervangen werden door jonge voetballers als Zakaria Amrani en Ismail Celen. Technisch allemaal bijzonder vaardige spelers, die heel de wedstrijd de bal hadden, maar toch vaak verloren. Richard Oversteeg, Jan Akkerman en ik gingen elke wedstrijd kijken, ook uit. In Volendam waren wij er ook en toen kwam Ben Schendeling, de trainer, naar ons toe. Of wij in het vervolg om beurten nog mee wilden doen om zo meer balans in het elftal te krijgen. Dat deden we. Zo stonden Jan, Richard en ik als bijna veertigjarige met die jonge gasten om ons heen in de zaal te voetballen.’
In de zaal voetbal je nu niet meer, maar je bent nog wel op een andere manier actief in de voetballerij. Wat doe je nu?
Marcel: ‘Samen met Ton van Assendelft vorm ik bij FC IJsselmonde de technische commissie van de zondagploeg. Het eerste en het tweede elftal, daar gaan we over. Na de fusie, vijf jaar geleden, werd Ton gevraagd om dat te gaan doen en hij wilde mij er graag bij hebben. Sinds die tijd doen we alles samen. In het begin hebben we ingezet op discipline, normen en waarden en hadden met Rinus Schrijver daar een prima trainer voor aangesteld, die heel goed in dat plaatje paste. We proberen het team bij elkaar te houden, maar dat is in deze tijd wel een opgave. Spelers gaan heel vaak van de ene naar de andere club. Veel verloop is er bij ons gelukkig niet, de eerste jaren speelden we met nagenoeg dezelfde vaste kern. Maar die jongens worden ook een dagje ouder en sommigen zijn al gestopt. Ons doel en het doel van de vereniging is een stabiele tweedeklasser te worden en dat zijn we nu. Dat betekent niet dat Ton en ik nu achterover kunnen leunen, want hoewel er een prima selectie staat en we met Fouzi Messaouidi een goede trainer in huis hebben, is het allemaal wel smalletjes hier. Karim Mossaoui zijn we al een tijd kwijt omdat hij profzaalvoetballer is in Indonesië en straks aansluit bij het Nederlands zaalvoetbalteam dat een WK gaat spelen. Ook Lachsen Bouyouzan maakt deel uit van die selectie, dus die zijn we ook regelmatig kwijt. Keeper Mark van Es, een jongen van de club, vertrekt naar Zwaluwen en wij moeten er dus voor zorgen dat er komend seizoen een mooie selectie staat. Bij IJsselmonde wordt niet betaald, dus dan vallen wij voor veel spelers al af. We hebben het meegemaakt hoor, dat spelers die hier kwamen praten geld vroegen. Eentje wilde zelfs een auto van de club! Daar beginnen wij niet aan. Spelers krijgen hier geen vergoeding, maar alle voetballers van 1 en 2 mogen wel gratis mee op trainingskamp. Elk jaar gaan we naar een sporthotel in Groesbeek. We doen het werk met liefde en plezier, maar moeten dus altijd scherp blijven, inspringen op de ontwikkelingen en zorgen dat de clubcultuur blijft bestaan, want het gaat niet om mij, maar om de club. Zo heb ik er al die jaren al ingestaan. Maar het is best veel werk, hoor. Af en toe denk ik wel eens om te stoppen en dat gaat er ooit wel van komen. Maar vind maar eens iemand anders die het met hetzelfde plezier en dezelfde inzet wil gaan doen…’