Zijn moeder was al erelid van sv Piershil omdat ze vroeger altijd in de weer was voor de club. Drie jaar geleden werd Felix Rozendaal op de nieuwjaarsreceptie van diezelfde vereniging ook geëerd. Hij werd benoemd tot lid van verdienste, vooral als beloning voor zijn inzet namens de Club van 50 en voor het werk dat hij als vrijwilliger in de werkploeg al jarenlang verzet, meerdere dagen per week. Eigenlijk hoefde die aandacht allemaal niet van hem, want Felix vond en vindt nog steeds dat die eer hem niet alleen had moeten toevallen. ‘Er zijn immers nog veel meer mensen die zich inzetten voor de club’, vertelt hij, nadat hij de koffie heeft ingeschonken.
Natuurlijk heeft zijn verleden bij de club ook meegespeeld met de onderscheiding die hij heeft ontvangen, want Felix was ooit voorzitter van de club en in die tijd en vlak daarna is hij enorm betrokken geweest bij de realisering van een eigen kantine. In deze aflevering van de serie Oude Glorie kijken we met de inmiddels 82-jarige Felix vooral terug op die tijd.
Vertel om te beginnen eens hoe je bij Piershil terecht bent gekomen.
Felix: ‘Toen ik 12 jaar oud was werd ik lid van Piershil en kwam toen bij de B-tjes terecht. Eerder mocht je in die tijd geen lid van een sportclub worden. Later heb ik nog een paar jaar in het eerste elftal gevoetbald, maar het echte werk voor de club begon in de jaren na de watersnoodramp van 1953. Wij hadden bij Piershil wel een veld, maar dat was overstroomd en we konden er jarenlang niet op voetballen omdat in het kader van het Deltaplan de dijk om de Hoeksche Waard opgehoogd moest worden en het bestaande dijkje naar de haven van Piershil, pal naast ons veld, afgegraven werd. Voor de watersnood konden boten afmeren in de haven van Piershil, na de herinrichting was dat niet meer mogelijk. Vanwege die werkzaamheden hebben we jarenlang moeten uitwijken naar de velden van Goudswaardse Boys en pas in 1959, toen alles heringericht was, zijn we teruggegaan naar ons eigen veld. Maar dat moest eerst nog een fikse opknapbeurt ondergaan en daar heb ik veel bij geholpen. Ik was dat jaar in april van school gegaan, was klaar met mijn opleiding. In juli zou ik in dienst gaan en in de tussenliggende periode maakte ik me verdienstelijk voor de club. Ik was toch vrij. Maar ik deed het niet voor niks. Er waren mensen die de kar trokken, zoals uienhandelaar Henk van Hal, Wim van der Jagt, de uitbater van het plaatselijk café en landbouwer Jan Verhoeven, een andere notabele van het dorp; allemaal mensen die zich inzetten om Piershil er weer bovenop te helpen. Met hen had ik afgesproken dat ik 75 gulden in de week zou krijgen, omgerekend anderhalve gulden per uur. We hebben eerst de graszoden er afgestoken, vervolgens het veld geëgaliseerd en daarna het gras weer teruggelegd. Het was in 1959 een uitzonderlijk droog jaar, dus het gras sloeg in het begin niet erg aan. De brandweer is een keer of vijf komen sproeien en toen pas begon het gras te groeien.’
Daarna ging je in dienst. Bleef je wel voetballen bij Piershil?
Felix: ‘Ja, in het eerste elftal, als rechtshalf. Ik was gelegerd in Eindhoven en werd in het weekend, als ik verlof had, altijd opgehaald aan de Rotterdamse Straatweg. De trein- en busverbinding waren toen nog niet zoals nu. Het eerste jaar dat we weer op ons eigen veld konden voetballen werden we kampioen van de vierde klasse RVB. Lager voetballen kon toen niet, maar omdat we kampioen werden, promoveerden we. Toen ik uit dienst kwam ben ik verhuisd naar Geervliet. Ik zou daar een boerderij overnemen, een veeteeltbedrijf. Dan ben je 7 dagen in de week heel druk in de weer en heb je geen tijd om te voetballen. Maar in 1963 werd ik onteigend, want de grond waarop de boerderij stond kreeg een andere bestemming. Ik ben toen teruggegaan naar Piershil en werd weer lid van de sportvereniging, niet meer als voetballer, maar als trouw supporter. Voetballen kon trouwens niet meer, mijn knie was slecht en de dokter had gezegd dat ik niet meer mocht voetballen en ook niet meer mocht schaatsen. Heel jammer was dat, vooral dat ik niet meer mocht schaatsen, want ik deed dat heel graag. Piershil had trouwens een goed elftal in die tijd, met heel veel jongens van het dorp. De gebroeders Achterberg en de gebroeders Groenenberg onder meer, aangevuld met een paar goede spelers die op het dorp kwamen wonen. En ook nog jongens die van Goudswaardse Boys afkomstig waren en bij ons kwamen voetballen toen hun veld onder water stond en bij Piershil bleven spelen toen hun veld weer klaar was. Piershil had toen een heel behoorlijk elftal, ja.’
Je werd supporter van dat elftal. Wat moeten we ons daarbij voorstellen?
Felix: ‘We waren er elke wedstrijd bij, ook al omdat het eerste elftal in die jaren heel herkenbaar was. Het waren allemaal jongens van het dorp of jongens die door de verkering hier waren komen wonen. Bij uitwedstrijden betaalden de vaste supporters allemaal 10 gulden. Dat uitgelegde geld beheerde ik die zaterdagmiddag. Ging ik telkens aan de bar van de kantines bier halen en zo. Bij veel verenigingen was ik erg graag gezien, want ze dachten allemaal dat ik sponsor was en heel veel geld had. Maar dat geld was van de club van 10, of de VVD-club zoals we ons ook wel noemden. Dat geld ging allemaal op, elke zaterdag was het groot feest. Bij sommige clubs zijn we wel tot half 8 ’s avonds gebleven.’
Hoe ben je later voorzitter geworden?
Felix: ‘Ik zat in de gemeenteraad, namens de VVD. Piershil had in die tijd wel een eigen veld, maar geen eigen kantine. Er stond een keet die als kantine dienst deed, die was afkomstig van Sportclub Emma en werd uitgebaat door Van der Jagt. De club verdiende dus niets. Het stoorde me vreselijk hoe het er uit zag bij sv Piershil. Als je zo hoog voetbalt is die oude boel een aanfluiting, vond ik. In 1969 ben ik voorzitter geworden, vooral omdat ik er voor wilde zorgen dat we een betere accommodatie kregen, met een eigen kantine. Vanuit de raad hebben we jarenlang het geld dat over was gereserveerd voor eenmalige uitgaven, zoals uiteindelijk ook voor die kantine voor Piershil. De begroting van de club werd ook opgeschroefd. Er werden 100 obligaties uitgegeven, van 25 gulden per stuk. Die werden allemaal verkocht. Uiteindelijk stemde de raad, inclusief de PvdA, toe dat er een nieuwe kantine mocht komen en die is er uiteindelijk ook gekomen, mede dankzij het vele werk dat clubmensen verzet hebben.’
Jij als voorzitter en als gemeenteraadslid hebt natuurlijk ook het nodige werk verzet.
Felix: ‘Ja, het kostte me de nodige uurtjes. Uiteindelijk heeft het me zelfs mijn huwelijk gekost, want ik zat ook nog in het bestuur van de oudercommissie, dat van het volksonderwijs en was ook betrokken bij de plaatselijke kleuterschool. Ik was nooit thuis. Na drie jaar voorzitter van Piershil te zijn geweest, ben ik daarmee gestopt. Maar dat loste thuis niets op. Het huwelijk was niet meer te redden. Ik ben het toen rustiger aan gaan doen. Ben duiven gaan houden. Dat heb ik jarenlang gedaan. Zelf duiven kweken en die verkopen. Daar is goed geld mee te verdienen, soms zelfs 35.000 tot 50.000 gulden voor een duif. Via tussenpersonen heb ik duiven verkocht tot in Japan, Roemenië en Saoedi-Arabië.’
Is er geld van die duiven naar de club gegaan?
Felix: ‘Nee. Maar bij Piershil werd wel betaald. Niet in mijn tijd als voorzitter, pas later. Eigenlijk was die club van 10 waar ik het daar straks over had een voorloper van de latere Club van 50, die zich vooral inzette voor de jeugd, maar ook spelers van het eerste elftal wel eens wat toestopte. Dat begon toen we bijvoorbeeld een keeper moesten hebben omdat we die zelf niet hadden. Die jongen kreeg dan reiskosten en af en toe een envelopje. Later kregen alle spelers dat. Dat geld kwam van sponsoren. Piershil had de naam dat er betaald werd, ja, maar heel veel clubs deden dat. Wij kwamen daar voor uit, maar zij hingen dat niet aan de grote klok. Ze hadden allemaal boter op hun hoofd.’
Wat vond je ervan dat Piershil spelers betaalde?
Felix: ‘Heel mooi, want daardoor konden we hoog voetballen. Dat een klein dorpsclubje als Piershil zo hoog voetbalde, dat we opgeklommen waren van de vijfde naar de tweede klasse, daar waren we allemaal hartstikke trots op. Kwam je dan bij een andere club, vroegen ze gelijk aan je of je kwam scouten en spelers weghalen. ‘Wat jullie aan spelers hebben, is niet goed genoeg voor ons’, zei ik dan altijd. Dat was wel lachen. Als je sponsoren hebt die geld in de club willen steken, dan kan dat. Dan mag dat ook, vind ik. Dat is bij Piershil dus jarenlang gebeurd, totdat het voor die sponsoren financieel niet meer mogelijk was.’
Na je periode als voorzitter bleef je behouden voor de club. Wat heb je sindsdien gedaan?
Felix: ‘In de Club van 50 gezeten. En lid van de werkploeg geworden. Zo beheer ik bijvoorbeeld de kantinevoorraad en ik maak de boel schoon. Piershil zal altijd mijn clubje blijven en het gaat me best wel aan het hart dat we nu zo klein zijn. We hebben een eerste en een tweede elftal en een veteranenploeg, voor de rest niets. De jeugd traint en voetbalt bij ZBVH, slechts een enkele zaterdag spelen ze hier op ons veld. Aanwas is er dus weinig. Ik heb grote bewondering voor het werk van Rinus Vis, die hier met veel spelers van buitenaf een prima selectie heeft neergezet. Maar hoe lang gaat dat nog duren, vraag ik me wel eens af. De fusie met Goudswaardse Boys en NBSVV leek de perfecte oplossing te zijn, maar jammer genoeg is dat niet doorgegaan.’
Tot slot: hoe gaat het privé?
Felix: ‘Jaren geleden ben ik voor de tweede keer getrouwd. Voordat we in het huwelijksbootje stapten heb ik gezegd dat ik elke zaterdag naar het voetballen ga, dat ik duiven houd en dat ik op vrijdagavond naar het café wil. Dat was goed, haha. We zijn nog altijd bij elkaar.’