Als Rotterdams knulletje trapte hij een balletje bij Boudewijn Boys, een wijkteam in de Rotterdam Zuid. Later werd hij lid van DEH en na een proefwedstrijd mocht hij bij Feyenoord komen voetballen. Daar begon hij in de C-tjes, waar hij teamgenoot was van Wim Jansen. Na twee seizoenen keerde hij terug naar DEH. Jaren later, toen hij zijn onderwijsakte had gehaald, werd hij onderwijzer in Oude Tonge en ging bij het plaatselijke DBGC voetballen, dat zijn wedstrijden toen nog op zondag speelde. Daar behaalde hij vele successen. De club klom op van de eerste klasse RVB naar de eerste klasse KNVB en haalde twee finales van de districtsbeker, waarvan er een winnend werd afgesloten. Over die gouden jaren van DBGC willen we in het kader van Oude Glorie alles van hem willen weten. Daar werkt de inmiddels 74-jarige Hans Teijn graag aan mee.
Laten we om te starten eerst teruggaan naar je tijd in de jeugd bij Feyenoord. Waarom is dat maar beperkt gebleven tot een paar jaar?
Hans: ‘Toen ik 12 jaar was mocht ik een proeftraining doen bij Feyenoord en na die training mocht ik lid worden. Ik speelde eerst twee jaar in de C1, waar Wim Jansen mijn ploeggenoot was. Dat jaar zat ik in een groeispurt, waardoor ik slungelachtig werd, maar wat ik aan souplesse tekort kwam compenseerde ik met kracht en snelheid. Het jaar daarna werd ik in de B2 geplaatst en niet in de B1. Dat vond ik minder leuk. Het was toch al niet zo heel leuk bij Feyenoord, want mijn vader was een simpele bankwerker, terwijl veel van mijn ploeggenoten vaders hadden met aanzien, met centen ook. Die gasten hadden bijna allemaal een brommer, ik een fiets. Ik voelde me tussen hen niet op mijn gemak na dat seizoen in de B2 ben ik teruggegaan naar DEH.’
Wanneer kwam je daar in het eerste elftal?
Hans: ‘Toen ik 16 jaar oud was. Later kwam ik ook in het Rotterdamse districtselftal. Daar speelden ook een paar jongens van DBGC, waartegen ik met DEH in competitiewedstrijden gevoetbald had en die mij ook wel kenden. ‘Kom lekker bij ons voetballen’, zeiden ze en omdat ik toen in mijn examenjaar van de Pedagogische Academie zat, regelden zij een gesprek met Cor de Koning, de voorzitter van DBGC. Ik haalde mijn onderwijsakte en via DBGC kon ik onderwijzer worden in Oude Tonge. Daar was geen proefles of sollicitatie aan vooral gegaan. De voorzitter wist dus goed de weg. Zo ging dat in die jaren.’
Je ging dus voetballen bij DBGC. Hoe hoog speelde die club toen?
Hans: ‘In de eerste klasse van de RVB, een niveau lager dan ik bij DEH had meegemaakt. 23 Jaar oud was ik toen. Mijn allereerste wedtrijd was in de voorbereiding tegen Flakkee, destijds een toonaangevende club op de eilanden. Het was de afscheidswedstrijd van trainer Piet Miedema, die werd met deze wedstrijd uitgeluid en werd opgevolgd door Toon Buijs. We wonnen die wedstrijd met 3-1. Dat seizoen werden we kampioen en promoveerden naar de vierde klasse van de KNVB.’
En daarmee was de toon meteen gezet. DBGC zou uitgroeien tot een goede, succesvolle club.
Hans: ‘ Wij hadden een hele goede ploeg. Bijna allemaal jongens uit het dorp, aangevuld met een keeper uit Ooltgensplaat en moderne linksback uit Stellendam en een rechtsback, afkomstig van Flakkee. We hadden jarenlang weinig verloop in de spelersgroep en onder leiding van trainers als Toon Buijs, Teun Hollaar, Hans van der Wekke en Jan de Gier groeiden we als ploeg naar elkaar toe en werden we steeds beter. Op het veld losten we het onderling ook vaak zelf op. Piet de Koning, de regelaar achterin en ik op het middenveld deden dat vooral. Zeven jaar later speelden we in de eerste klasse. In het seizoen 1977-1978 werden we net geen kampioen. Op één doelpunt na misten we het kampioenschap en promoveerden we dus niet naar de hoofdklasse, destijds het hoogste amateurniveau.’
Op één doelpunt na? Hoe zat dat?
Hans: ‘We waren samen met VIOS uit Den Haag en DHS, dat getraind werd door Rob Jacobs op de eerste plaats geëindigd. Tegen die ploegen speelden we een halve competitie, allemaal één keer tegen elkaar dus. Elke ploeg won een keer en verloor een keer en het doelsaldo gaf toen de doorslag. We kwamen daarin net te kort om kampioen te worden.’
Ondertussen deden jullie het die jaren ook niet verkeerd in de districtsbeker.
Hans: ‘We haalden twee jaar achter elkaar de finale en beide werden op ons eigen veld gespeeld. Dat had voorzitter Cor de Koning geregeld met de tegenstanders. Die was heel handig in dat soort zaken. De eerste finale was tegen Xerxes. Bij rust stonden we met 3-0 achter, in de tweede kwamen we terug tot 3-3 en er moest verlengd worden. Daarin kwamen we weer achter, maar uiteindelijk werd het 4-4 en moesten er strafschoppen genomen worden. De beslissende miste ik en daarna grepen we naast de beker. Drie jaar later haalden we weer de finale, tegen Wilhelmus ditmaal. Weer thuis. Een paar minuten voor tijd kregen we een penalty. Het stond toen nog 0-0. Dit penalty nam ik weer. Nu zat hij wel en wonnen we de beker.’
Nam je altijd de penalty’s? En op welke manier deed je dat?
Hans: ‘Ik nam ze niet altijd, maar wisselde dat af met Piet de Koning, die centraal achterin stond en daar de boel leidde. Ik nam ze totdat ik miste. Als ik niet lekker in de wedstrijd zat of me niet zo goed voelde, dan nam Piet ze. Dat deden we ook zo met de aanvoerdersband. Die rouleerde ook tussen ons. Als ik een penalty nam, had ik een vaste hoek. Meestal zat die wel. In de bekerfinale tegen Xerxes week ik daarvan af. Leo Lagendijk, een ploeggenoot had de zijne al gemist en als ik mijn penalty ook miste, zouden we verliezen. Ik twijfelde. En besloot het anders te doen. Ik trapte mijn penalty niet in mijn vaste hoek en Andries van Dijk, de keeper van Xerxes die jarenlang bij Sparta in het betaal voetbal had gekeept, pakte hem. Die finale was zijn laatste wedstrijd, want hij stopte met voetballen. De penalty tegen Wilhelmus nam ik op de manier van Johan Neeskens: keihard door het midden. Net als bij hem in de finale van het WK 1974 stoof ook bij mij de kalk van de penaltystip omhoog.’

Wat voor soort voetballer was je?
Hans: ‘In het stopperspilsysteem was ik linksbinnen. Dat ben ik heel mijn voetballoopbaan gebleven, ook toen we 4-2-4 en later 4-3-3 speelden. Ik was de speler die op het middenveld de lijnen uitzette en vaak mee ten aanval trok. Een nummer 10 dus. Ik was tweebenig, maar trapte vrijwel alles met links. Ik was met mijn lange lijf niet de snelste op de eerste meters, maar daar ben ik al die jaren aan blijven werken. We trainden twee keer in de week en op woensdagmiddag, als ik vrij was van school, was ik op mijn eentje bezig op het veld van DBGC. Sprintjes trekken en oefenen op vrije trappen. Ik hield er ook van om in de wedstrijden bewegingen te maken zoals Piet Keizer dat deed: overstapjes maken, scharen. Maar alleen als het kon, hoor.’
Ben je in al die jaren nooit benaderd door andere clubs?
Hans: ‘Bij DEH kreeg ik een keer een uitnodiging om met Sparta mee te trainen. We moesten omkleden op het Kasteel en daarna met de auto naar Vreelust om te trainen. Na de training kwam Wiel Coerver, de trainer, op me af. ‘Jij rijdt met mij mee’, zei hij. Onderweg vertelde hij dat ik hem goed bevallen was en dat ik bij Sparta kon komen voetballen. Maar dan wel eerst een jaartje op amateurbasis. Ik zat toen in het laatste jaar van mijn opleiding. Naar Sparta ben ik niet gegaan, ik gaf mijn studie voorrang. Later, toen ik al bij DBGC voetbalde, werd ik nog benaderd door Dick Passchier, de toenmalige voorzitter van FC Dordrecht. Ik zou daar kunnen voetballen en kon op een school in Zwijndrecht werken. Dat had hij al geregeld. Ook dat heb ik afgewimpeld, want het contract dat ik zou krijgen was gebaseerd op basis van puntenaantal en zoveel punten haalde Dordrecht in die tijd niet Ik heb er nooit spijt van gehad, maar toch: als ik die kans wel had gegrepen, dan had ik pas echt geweten hoe goed ik was.’
Nog even wat anders. Bij DBGC was het in jouw tijd altijd erg druk. Veel recettes. Jullie als spelers zullen wel goed verdiend hebben.
Hans: ‘Het was altijd heel druk bij onze thuiswedstrijden, maar wij hebben nooit een cent gekregen. Geen enkele speler, niemand. Er waren wedstrijden bij dat er meer dan 3000 man publiek aanwezig was. De auto’s stonden tot ver op de dijk. Het was bomvol. De club besloot de kantine te verbouwen, want die was te klein.’

Al die jaren bij DBGC moeten geweldig geweest zijn. Aan welke wedstrijden bewaar je de meest speciale herinneringen?
Hans: ‘Aan de kampioenschappen en aan die twee bekerfinales natuurlijk. Maar ook die keer dat wij tijdens ons trainingskamp in Zeist tegen het grote Barcelona speelde, dat daar ook op trainingskamp was. We verloren met 2-0. We hadden goed tegenstand geboden en de volgende dag stonden er lovende verhalen over ons in de kranten. Ook trainer Rinus Michels sprak zijn bewondering voor ons uit. Hij zei dat we zonder te gaan schoppen goed partij hadden gegeven. ik had graag een doelpuntje gemaakt, maar dat zat er helaas niet in. Jammer was ook dat Cruijff en Neeskens er die dag niet bij waren.’
Ben je na je voetballoopbaan nog bij DBGC betrokken gebleven?
Hans: ‘Ja, totdat ik 70 jaar werd. Ik ben jeugdleider en jeugdtrainer geweest en voorzitter van de jeugdcommissie. Wij regelden voetbalkampen en ik ben jarenlang jeugdcoördinator geweest. Ik ben ook nog een paar jaar trainer geweest, eerst 3 jaar bij OFB en later nog 3 jaar hier bij DBGC. Maar dat was toch niets voor mij. Ik was er heel de week in gedachten mee bezig. Later ben vaak op zaterdag bij de wedstrijden gaan kijken, ook die dag dat Jeroen Sep met een doelpunt mij op de lijst van de all-time topscorers van DBGC passeerde. Met veel jongens die nu in het eerste voetballen, heb ik in de jeugd gewerkt en zij hebben ook bij mij op school in de klas gezeten. ‘Meester Hans was een leuke meester, maar op maandag als hij verloren had, was hij niet zo gezellig’, zeggen ze nu nog. Gelukkig verloren wij in die tijd weinig.’
@svDBGC