Hij loopt tegen de 60 en is al meer dan 25 jaar trainer in het amateurvoetbal. Henk Dirven is een ideaal voorbeeld om te praten over mogelijke verschillen tussen vroeger en nu en daarom trokken we naar Klaaswaal, naar SSS waar hij dit seizoen bij alweer een nieuwe club aan de slag gegaan is. ‘Voetballers schrijven tegenwoordig wel erg makkelijk af voor een training of een wedstrijd. Dat gebeurde in onze tijd niet’, is een opmerking die je veel hoort. Is dat zo? Wat vindt Henk daarvan? En belangrijker: hoe gaat hij daar mee om?
‘Het is inderdaad zo dat voetballers tegenwoordig gemakkelijk afschrijven, maar je moet het wel in de juiste context plaatsen’, antwoordt Henk. ‘Vroeger had je naast het voetbal niet zo veel andere dingen om je vrije tijd mee door te brengen. En het werk was toen ook anders ingericht, evenals het studeren. Nu wordt er op veel plekken niet meer gewerkt van 9 tot 5. Werktijden zijn veel flexibeler geworden. Winkels zijn langer open. En studenten van nu hebben te maken met projectopdrachten die in een bepaald cluster afgerond moeten worden. Om hun studie mede te financieren werken veel studenten parttime. Om deze redenen kunnen spelers nu afschrijven en daar moet je als trainer wel mee om kunnen gaan. Maar je weet als trainer ook dat spelers hierin jouw grenzen opzoeken. Je weet zeker dat het gaat gebeuren.’
Henk Dirven verlangt van zijn spelers daarom eerlijkheid en duidelijkheid. Zelf is hij dat ook. ‘Als we op zaterdag om half 1 in de bestuurskamer een wedstrijdbespreking hebben en ik kom om 10 over half 1 binnen met een kop koffie en een tosti, dan zouden voetballers dat raar vinden. Toch? Ik verwacht van mijn spelers dat ze op tijd zijn. Toen ik hier net was en we een bekerwedstrijd moesten spelen was er bij vertrek een voetballer niet. Het was een beoogde basisspeler. Hij kwam later. Ik had die dag al een paar man niet en had daarom een drietal spelers van het tweede meegenomen. Tijdens het omkleden heb ik mijn spelers gezegd dat ik noodgedwongen de opstelling heb moeten veranderen omdat de laatkomer niet zou gaan spelen. Want zo ben ik wel. Ik geef de grenzen aan. Ik luister echt wel naar de spelers, ik wil weten van de hoed en de rand, maar ik bewaak de grenzen. Dat deed ik vroeger al; dat doe ik nu nog steeds.’
‘Afmelden of te laat komen moet geen frustratie worden bij je. Er zit misschien wel een legitieme reden achter. Maar die moet een speler dan wel aangeven en niet in een onpersoonlijk appje. Nee, ik hoor het liever uit hun mond. Door de telefoon. Of nog beter in een gesprek. Spelers kunnen op hun werk een ongelooflijke rotdag hebben gehad. Of thuis problemen hebben. Dat kan reden zijn om een training te missen. Maar geef het dan wel aan, vertel het. Want ik wil de achtergrond weten waarom je er niet bent. En als het vaker dan 1 keer gebeurt, dan heb ik graag dat je actie onderneemt om die problemen op te lossen.’
‘Als je voetballer bent, worden er veel dingen voor je geregeld. Kleding en zo. Daar mag je ook iets voor geven. Naast je inzetten is dat ook aanwezig zijn en op tijd komen. Als een voetballer te laat is, of geen legitieme reden had om een training te missen, dan speelt hij niet. Ook al is hij een vaste basisspeler of zelfs een meerwaarde voor de ploeg. Nee, ik schipper daar niet mee. Heb ik nooit gedaan. Ik ben straight. Voor iedereen gelden dezelfde regels en die regels bepaal ik. Ik zal trouwens wel altijd uitleggen waarom ik die beslissing heb genomen. Ik maak mijn spelersgroep daar deelgenoot van. Daarin ga ik mee wat tegenwoordig gebruikelijk is. Spelers van nu zijn mondiger. Ze willen alles graag weten. ‘Waarom’ is de eerste vraag die ze stellen. Waarom doen we deze oefening? Waarom vertrekken we niet om 1 uur maar om half 1? Waarom gaan we linksaf? En niet rechts? Die uitleg kunnen ze van mij krijgen. Altijd. Maar ik maak ze altijd wel duidelijk dat de verantwoording bij de speler zelf ligt. Ook in het aanwezig zijn en het op tijd komen. Ze moeten dan niet boos zijn op mij als ze niet spelen als ze te laat komen. Ik dupeer de ploeg niet. Dat doet die speler. Ik leg het ze dan wel uit en geef altijd aan dat ik hiermee de grenzen bewaak. Daar ben ik duidelijk in. Petjes op tijdens het eten? Nee. Dat heb ik meteen op het trainingskamp al aangegeven. Mobieltjes in de kleedkamer? Ondenkbaar. Zo ben ik als trainer altijd al geweest, vroeger misschien nog wel extremer dan nu. Trainer zijn is een ervaringsvak. Ik heb me ontwikkeld en blijf me ontwikkelen. Volg cursussen en symposiums. Ik haal jaarlijks meer punten voor mijn licentie dan vereist is. Sommige collega’s zeggen wel eens dat ik hierin overdrijf want als je 3 keer per jaar aanwezig bent op een trainersbijeenkomst, dan heb je je benodigde punten al. Maar ik wil niet stil staan in mijn ontwikkeling. Ik ben vroeger begonnen als trainer bij PFC. Als trainer nu ben ik verder dan toen. Maar als mens en in het omgaan met normen en waarden, daarin ben ik niet veranderd. En daarin zal ik ook niet veranderen.’