Vorige week zondag verloor SCO’63 in de slotronde van de nacompetitie thuis met 2-1 van UVS, dat bij vlagen de thuisploeg van de mat speelde. Hoewel zijn spelers na die nederlaag opgaven van de kwaliteiten van UVS, zag Alfonso Soler, teammanager van SCO’63, de return in Leiden nog wel met vertrouwen tegemoet. ‘Als ze werkelijk zo goed zijn, dan waren ze wel kampioen van de tweede klasse geworden’, zo sloeg hij hen om de oren. En hij vertelde erbij dat de SCO-ers die dag speelden alsof ze een kabel in hun rug hadden. Zo’n slechte dag komt nooit meer voor, zo wist hij zeker.
Alfonso is een ras-optimist. In Leiden, een uurtje voor de aftrap, vertrouwde hij mij toe blij te zijn dat het in Spijkenisse bij twee tegendoelpunten was gebleven. ‘En gelukkig scoorde Ricky nog uit een vrije trap. Nu hebben we nog een kans.’ Zenuwachtig was Alfonso overigens wel. Heel erg. De hele week was hij ’s avonds in de weer geweest voor de allesbeslissende wedstrijd tegen UVS. Wel twintig uur was hij daarmee kwijt geweest, maar in de bus op weg naar Leiden was hij alles in gedachten nog eens nagelopen, want misschien had hij toch nog iets over het hoofd gezien. ‘Ben ik niks vergeten?’ zo vroeg hij zich keer op keer af. De spelerskaarten controleerde hij wel vier keer. Maar nu was hij in Leiden. ‘Mijn werk zit er op nu; het is nou aan de jongens. Ik denk dat het toch nog goed komt.’
Een uurtje later nam Alfonso gespannen plaats in de dug-out. Hij kruiste de armen hoog voor de borst, net onder de kin en in die houding bleef hij onbeweeglijk zitten. Wat hij zag, maakte hem niet vrolijk. Hoewel SCO’63 het meeste balbezit had, werd het zelden dreigend. Het creëerde geen enkele kans en naarmate de wedstrijd vorderde, werden de uitvallen van UVS steeds gevaarlijker. Alfonso zag het machteloos aan, de armen nog immer gekruist. Diep in de tweede helft werd het 1-0, even later 2-0 en vlak voor tijd zelfs 3-0. Daarmee degradeerde SCO’63 naar de tweede klasse.
Na het laatste fluitsignaal van scheidsrechter Peeters dropen de Spijkenissers af. Binnen no time was er niemand meer te zien op het veld, uitgezonderd trainer Steve Wasiman die door journalist Rik Bakker nog een paar quotes ontlokt werd. Alfonso bleef als enige achter in de dug-out. Moederziel alleen aanschouwde hij de vreugdetaferelen op het veld. Een heuse kampioenschaal werd geshowd, er werd met champagne gespoten, trainer Van der Salm werd gejonast door de UVS-spelers en uit de geluidsinstallatie klonk het opgewekte lied ‘Campione, campione’. Op dat moment had Alfonso liever begrafenismuziek gehoord, zo vermoed ik. Bestuurslid Sjoerd Wartna nam nog even plaats naast hem in de dug-out om troost te bieden, maar ik denk niet dat Alfonso dat gemerkt heeft.
Ver na afloop zag ik Alfonso weer. Volkomen ontdaan hing hij tegen een muur, zijn onafscheidelijke zwartleren map met schrijfblok onder de arm geklemd. Daar stond een droevig man, heel erg terneergeslagen. De blik op oneindig. Hopeloos triest. Wat moet je dan doen? Op hem afstappen en tegen hem zeggen: ‘Kop op Fons, het is maar voetbal?’ Of tegen hem zeggen dat het in de tweede klasse ook leuk voetballen is met al die derby’s?
Ik heb Alfonso maar alleen gelaten met zijn verdriet. Toen ik wegliep pakte hij de telefoon en voerde een ultrakort telefoongesprek. Met zijn vrouw, zo vermoed ik: ‘Schat, ik hoef geen eten vanavond. Daar staat mijn kop niet naar.’ We zijn nu een paar dagen verder en het is te hopen dat het weer ietsjes beter gaat met Alfonso. Een doorgaans vrolijke en positief gestemde vent zo te zien lijden, doet pijn.
{loadposition ads}